In belastingverordeningen van gemeente (bouwleges) of waterschap (zuiveringsheffing) wordt regelmatig verwezen naar NEN-normen. Dit heeft tot gevolg dat die NEN-normen ook moeten worden gepubliceerd. Op deze pagina wordt ingegaan op de gevolgen van het in de belastingverordening verwijzen naar NEN-normen en andere externe regelingen.
NEN-NORMEN ZIJN GEEN ALGEMEEN VERBINDENDE VOORSCHRIFTEN
Op grond van art. 139, lid 1, Gemeentewet verbinden algemeen verbindende voorschriften alleen wanneer die zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad (vergelijk art. 136 Provinciewet en art. 73 Waterschapswet).
NEN-normen zijn echter gebaseerd op (privaatrechtelijke) afspraken door vertegenwoordigers van organisaties die belang hebben bij een door een ieder te gebruiken standaard.
Omtrent de verwijzing in regelgeving naar NEN-normen is door de Hoge Raad in 2012 geoordeeld dat door zo’n verwijzing de NEN-norm geen algemeen verbindend voorschrift wordt. De NEN-norm is dan wel een voor burgers algemeen geldende norm, maar de NEN-norm hoeft niet te worden bekendgemaakt op de wijze die geldt voor algemeen verbindende voorschriften (vergelijk ABRvS 2 februari 2011 en CBB 3 april 2012).
AANVULLENDE BEKENDMAKINGSEIS BIJ BELASTINGEN
Bij gemeentelijke legesheffing waarbij in de legesverordening was voorgeschreven dat de bouwkosten moesten worden bepaald conform NEN 2631 (Investeringskosten van gebouwen - Begripsomschrijvingen en indeling) is door de Hoge Raad in 2015 geoordeeld dat art. 139 Gemeentewet en art. 217 Gemeentewet eisen stellen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar de gemeentebelastingen worden geheven. Met deze uitspraak is dus achterhaald het andersluidende oordeel van Rechtbank Den Haag uit 2011.
Als in de belastingverordening wordt verwezen naar een NEN-norm dan is aan art. 139 en art. 217 Gemeentewet voldaan als de gemeente de NEN-norm bekend maakt door terinzagelegging op de manier als bedoeld in art. 139, lid 3, Gemeentewet.
Daarnaast moet volgens de Hoge Raad desgevraagd een papieren afschrift worden verstrekt tegen betaling van een bedrag dat niet hoger is dan het tarief dat de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden (vergelijk art. 141 Gemeentewet).
KENBAARHEID VERSCHULDIGDE BELASTING
Naast de algemene eis van publicatie van algemeen verbindende voorschriften is er bij lokale heffingen ook de regel dat een belastingverordening o.a. moet vermelden het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief en “hetgeen overigens voor de heffing en invordering van belang is” (art. 217 Gemeentewet, vergelijk art. 220 Provinciewet en art. 111 Waterschapswet).
In de parlementaire geschiedenis van art. 217 Gemeentewet is gesteld (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63):
Het artikel schrijft voor dat alle voor de heffing en de invordering van een gemeentelijke belasting relevante elementen in de daartoe leidende gevallen in de belastingverordening dienen te worden opgenomen. Met betrekking tot gemeentelijke belastingen is de belastingverordening immers de belastingwet in materiële zin, krachtens welke de burgers worden of kunnen worden verplicht tot belastingbetaling. De belastingverordening dient derhalve alle essentialia te bevatten, waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden, alsmede de omstandigheden waaronder hij deze verschuldigd is.
Onder het vergelijkbare art. 270 gemeentewet (oud) is een legesverordening in Hoge Raad 22 juli 1985, BNB 1985/259 onverbindend verklaard omdat:
Zij stelt de belastingplichtige mitsdien niet in staat de omvang van de voor het afgeven van de vergunning verschuldigde leges te leren kennen en is daarom niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 270 van de gemeentewet.
Een legesaanslag die is gebaseerd op een belastingverordening waarin een onderdeel voor de berekening van de belastingschuld ontbreekt, kan niet in stand blijven. De Hoge Raad heeft in 2015 niet geoordeeld dat slechts een voor de heffingsmaatstaf cruciaal onderdeel op de juiste wijze moet zijn gepubliceerd (vergelijk Wiegerink, noot in Belastingblad 2017/347). In 2019 is door de Hoge Raad verduidelijkt dat de kenbaarheidseisen van art. 139 en 217 Gemeentewet onder meer ertoe strekken dat een belastingverordening alle essentialia moet bevatten waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Hoge Raad 1 februari 2019).
ART. 139, LID 3, GEMEENTEWET
Art. 139, lid 3, Gemeentewet bepaalt dat in het besluit tot vaststelling van het algemeen verbindende voorschrift kan worden bepaald dat een daarbij behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging. In het raadsbesluit tot vaststelling van de belastingverordening moet worden bepaald dat de NEN-norm bekend wordt gemaakt door terinzagelegging (Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2016, Hof Den Bosch 19 mei 2017, Hof Den Bosch 19 mei 2017 en Rechtbank Oost-Brabant 22 december 2017).
Dus moet in het gemeenteblad bekend worden gemaakt dat de NEN-norm waarnaar wordt verwezen fysiek ter inzage is gelegd op het gemeentehuis, dan wel waar het digitaal raadpleegbaar is. Het is dus niet zo dat onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van art. 217 Gemeentewet het voldoende zou zijn dat de burger zijn belastingschuld “kan afleiden” als de burger maar voldoende vaardig is om de bronnen zelf online te kunnen vinden. Dat zou niet alleen een ongewenst subjectief element introduceren bij de beoordeling of een legesverordening onverbindend is, het is ook nog eens in strijd met het bepaalde in art. 139, lid 3, Gemeentewet. Daaruit volgt immers dat het besluit inhoudende het algemeen verbindende voorschrift uitdrukkelijk moet bepalen dat bekendmaking van een bijlage door terinzagelegging plaats vindt (T&C Gemeentewet Provinciewet, art. 139 Gemeentewet, aant. 3). De gemeente moet er zelf dus actief voor zorgdragen dat de (inhoud van de) NEN-norm de belastingplichtige bereikt.
De vereiste wijze van bekendmaking van NEN-normen geldt ook vóór 2014, hoewel art. 139, lid 3, Gemeentewet pas is ingevoerd per 1 januari 2014 (Hof Den Bosch 1 oktober 2015, Hof Den Bosch 19 mei 2017, Hof Den Bosch 19 mei 2017, Hof Amsterdam 6 februari 2018 en Hof Amsterdam 20 december 2018).
Los van de enkele bekendmaking in het gemeenteblad dat de NEN-norm ter inzage is gelegd, moet dat feitelijk natuurlijk ook uitgevoerd worden. Als een burger zich op het gemeentehuis meldt voor de inzage, dan moet de NEN-norm per direct beschikbaar zijn.
Omgekeerd geldt echter niet dat bij het feitelijk wel ter inzage leggen van de NEN-norm, maar zonder dat dit in het gemeenteblad is vermeld, er dan wel voldaan zou zijn aan de vereiste bekendmaking (vergelijk Rechtbank Oost-Brabant 7 maart 2017, anders: Hof Arnhem-Leeuwarden 22 augustus 2017).
Niet voldoende is dat de gemeente de NEN-norm ter inzage geeft als daar om wordt gevraagd (Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2018).
In tegenstelling tot wat Waterschap Peel en Maasvallei betoogde is bij de beoordeling of de NEN-norm juist is bekendgemaakt niet relevant dat de NEN-normen tegen redelijke betaling verkrijgbaar zijn en dat daarvan in de bibliotheek van het Nederlands Normalisatie Instituut kennis kan worden genomen. Dat standpunt komt immers overeen met de – door de Hoge Raad niet gevolgde – opvatting onder punt 5.18 van de conclusie van de A-G.
Bij gemeentelijke legesheffing waarbij in de legesverordening was voorgeschreven dat de bouwkosten moesten worden bepaald conform NEN 2631 heeft het niet voldoen aan de bekendmakingseisen betreffende de NEN-norm tot gevolg dat de legesverordening onverbindend is voor zover daarin als heffingsmaatstaf zijn vermeld “bouwkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631” (Hof Amsterdam 6 februari 2018). Aan de (gedeeltelijke) onverbindendheid van de legesverordening kan niet worden voorbijgegaan op grond van art. 6:22 Awb, omdat die bepaling niet ziet op gebreken betreffende de belastingverordening waarop de aanslag is gebaseerd (Hof Amsterdam 6 februari 2018).
Als in een belastingverordening wordt verwezen naar een NEN-norm, dan moet de belastingrechter ambtshalve toetsen of de NEN-norm op de juiste wijze is bekendgemaakt (Hof Den Bosch 1 oktober 2015, Rechtbank Oost-Brabant 22 december 2017 en Rechtbank Oost-Brabant 28 december 2017).
MOMENT BEKENDMAKING VAN DE NEN-NORMEN
Op grond van art. 139 Gemeentewet zijn algemeen verbindende voorschriften alleen verbindend nadat die op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Het in dat verband relevante moment is het moment waarop de aanslag wordt opgelegd, op dat moment moet voldaan zijn aan de bekendmaking (Hoge Raad 11 december 2015). Onjuist is dan ook de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2018, waarin wordt gesuggereerd dat relevant zou zijn het moment van uitspraak op bezwaar, of dat reparatie door terinzagelegging op een later moment zelfs nog mogelijk zou zijn (vergelijk Bosma, noot in Belastingblad 2018/211).
De eis van bekendmaking van NEN-normen is overigens niet gebaseerd op de publicatievoorschriften van art. 139 Gemeentewet, maar op de eis van kenbaarheid van het bepaalde in de belastingverordening op grond van art. 217 Gemeentewet. In dat verband is niet relevant het moment waarop de aanslag wordt opgelegd, maar het moment waarop het belastbare feit zich voordoet. Op dat moment ontstaat immers de materiële belastingschuld, op welk moment de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld moet kunnen afleiden, alsmede de omstandigheden waaronder hij die verschuldigd is (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63 en Hoge Raad 22 juli 1985, BNB 1985/259).
De eis van ter inzage legging is niet beperkt tot een bepaalde periode. De NEN-normen moeten voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting wordt geheven als in de daarop volgende jaren (Hoge Raad 7 juni 2019).
BOUWKOSTEN EN NEN-NORMEN
(N.B. In het onderstaande wordt steeds gesproken over NEN 2631 omdat het daarover ging in de jurisprudentie. NEN 2631 is echter op 1 januari 2013 ingetrokken en is vervangen door NEN 2699:2013, welke vervolgens op 1 maart 2017 is ingetrokken en is vervangen door NEN 2699:2017)
Als volgens de legesverordening de heffingsmaatstaf is “bouwkosten inclusief BTW, als omschreven in NEN 2631”, dan is het niet mogelijk om de gedeeltelijke onverbindendheid van de legesverordening te beperken tot alleen de verwijzing naar de NEN-norm. De heffingsmaatstaf is namelijk zo geformuleerd dat dan “bouwkosten” alleen kan worden bepaald aan de hand van de definitie daarvan in NEN 2631 (Hof Amsterdam 6 februari 2018).
Als in de legesverordening wordt verwezen naar NEN 2631 terwijl die norm niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, dan is de legesverordening in zoverre onverbindend. Als de belastingplichtige bij de omgevingsvergunningaanvraag de aannemingssom vermeldt, dan heeft de onverbindendheid van de legesverordening geen consequenties voor de bouwlegesaanslag omdat die bouwlegesaanslag niet is gebaseerd op de NEN-norm (Hof Amsterdam 12 december 2013, Hof Arnhem-Leeuwarden 22 augustus 2017, Hof Arnhem-Leeuwarden 13 februari 2018 en Hof Amsterdam 5 juli 2018).
Als de belastingplichtige de bouwkosten opgeeft dan heeft de onverbindendheid van de legesverordening op het punt van de NEN-norm wel gevolgen voor de bouwlegesaanslag (vergelijk Van der Burg, noot in Belastingblad 2018/109). Dat geldt ook als de heffingsambtenaar de bouwkostenopgave volgt bij de aanslagoplegging (anders: Rechtbank Midden-Nederland 1 november 2017 en Rechtbank Oost-Brabant 28 december 2017).
Probleempunt voor de uitvoeringspraktijk bij de legesaanslagoplegging is dat uit de omgevingsvergunningaanvraag helemaal niet kan worden afgeleid of het daarbij opgegeven bedrag aan bouwkosten betreft de aannemingssom conform UAV 2012, de bouwkostenraming conform NEN 2631, of dat de kosten op een andere wijze zijn bepaald. Het aanvraagformulier geeft geen ruimte om aan te geven of toe te lichten hoe de in de aanvraag genoemde bouwkosten zijn bepaald. Overigens is de omgevingsvergunningsaanvraag op het punt van de bouwkosten geen belastingaangifte als bedoeld in art. 6-10 AWR, nog los van het feit dat bij leges meest voorkomende heffingstechniek "heffing op andere wijze" het zelfs niet is toegestaan om met een belastingaangifte te werken (art. 236, lid 1, Gemeentewet en Kamerstukken II 1996/97, 24771, 5, p. 8-9).
Daarbij komt dat een overeengekomen aannemingssom niet hoeft overeen te komen met de in de UAV 2012 opgenomen definitie, omdat de UAV 2012 alleen van toepassing zijn als de opdrachtgever en bouwer afspreken dat die UAV 2012 op hun overeenkomst van toepassing is (Rechtbank Noord-Nederland 8 november 2016).
Uit het enkele feit dat bij de omgevingsvergunningaanvraag een bedrag aan bouwkosten is ingevuld, kan niet worden afgeleid dat dus voor de belastingplichtige kenbaar was hoe de bouwleges zouden worden geheven. Nog los van de vraag of onverbindendheid van de legesverordening wegens onjuiste bekendmaking kan worden gerepareerd door de omstandigheid dat het de belastingplichtige wel duidelijk was welk legesbedrag zou worden geheven.
De consequenties van onverbindendheid van de legesverordening betreffende de NEN-norm worden overigens beperkt doordat met de heffingsmaatstaf is beoogd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de aannemingssom. Niet relevant is of de aannemingssom bekend is op het moment waarop het belastbare feit zich voordoet, als op het moment van uitspraak op bezwaar de aannemingssom bekend is dan moet daarvan worden uitgegaan bij de uitspraak op bezwaar (Hoge Raad 19 juni 2015 en Hof Den Bosch 15 maart 2018).
ZUIVERINGSHEFFING EN NEN-NORMEN
Zuiveringsheffing wordt geheven naar het aantal vervuilingseenheden die worden berekend aan de hand van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Die berekening en de meting, bemonstering en analyse geschieden met inachtneming van de in de bijlage bij de zuiveringsheffingsverordening opgenomen voorschriften die verwijzen naar diverse NEN-normen. De vervuilingswaarde betreffende zuurstofverbruik wordt als volgt bepaald:
- NEN 6600-1 -> bemonstering en monsterbehandeling volgens NEN 6600-1;
- NEN 6633 -> analyse chemisch zuurstofverbruik (CZV) volgens NEN 6633;
- NEN 6604 -> analyse som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof (N-Kj) volgens NEN 6604;
- [m3 afvalwater x (CZV + 4,57 N-Kj)] / 1000 = kg zuurstofverbruik (berekeningsvoorschrift volgens de belastingverordening);
- kg zuurstofverbruik / 54,8 = aantal vervuilingseenheden (art. 122f, lid 2, onder a, Waterschapswet);
- aantal vervuilingseenheden x tarief zuiveringsheffing = bedrag zuiveringsheffing.
Volgens Rechtbank Limburg 28 september 2017, Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2018 en Hof Den Bosch 6 september 2018 is niet relevant dat NEN 6600-1 niet is bekendgemaakt, omdat de heffingsmaatstaf waarnaar zuiveringsheffing wordt geheven kenbaar is uit art. 122f Waterschapswet.
Het bepaalde in art. 122f Waterschapswet doet er ons inziens niet aan af dat zonder kennis van de NEN-normen onbekend is hoe bemonstering en analyse moet plaatsvinden, terwijl bemonstering en analyse invloed hebben op de bepaling van de heffingsmaatstaf van de zuiveringsheffing (vergelijk De Bruin, noot in Belastingblad 2015/475). Bij heffing van bedrijfsruimten waar meting en bemonstering plaatsvindt, zijn de NEN-normen wel nodig om het aantal vervuilingseenheden vast te stellen (vergelijk J.A. Monsma, noot in Belastingblad 2019/35). De redenering van de rechtbanken Limburg en Midden-Nederland en Hof Den Bosch komt overigens overeen met de – door de Hoge Raad niet gevolgde – opvatting in punt 5.18 van de conclusie van de A-G die stelde dat de legesverordening de heffingsmaatstaf voldoende duidelijk omschrijft, waaraan niet af doet dat voor het exacte bedrag van de heffingsmaatstaf te rade moet worden gegaan bij een NEN-norm. Overigens lijkt door de Hoge Raad in 2019 een minder strengere maatstaf te worden gehanteerd dan de rechtbanken Limburg en Midden-Nederland en Hof Den Bosch hanteren. Tot slot kan worden opgemerkt dat de NEN-normen moeten worden gepubliceerd omdat die bij de zuiveringsheffing waarschijnlijk vallen onder "hetgeen overigens voor de heffing van belang is als bedoeld in art. 111 Waterschapswet (vergelijk J.A. Monsma, noot in Belastingblad 2019/35). Inmiddels heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de NEN-normen essentieel zijn voor de vaststelling van de heffingsmaatstaf, daarom moet aan de kenbaarheidseisen zijn voldaan (Hoge Raad 7 juni 2019).
Vanaf het belastingjaar 2016 is NEN 6600-1 volgens Rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2018 voor de zuiveringsheffing voldoende bekendgemaakt, omdat deze NEN-norm door een overeenkomst tussen het Rijk en de Stichting NNI via NEN Connect via een gratis account toegankelijk is (vergelijk Hof Den Bosch 6 september 2018). Dit oordeel is ons inziens onjuist omdat art. 139, lid 3, Gemeentewet expliciet bepaalt dat in de belastingverordening moet worden bepaald hoe de bekendmaking van de NEN-norm plaatsvindt (vergelijk Rechtbank Noord-Nederland 8 november 2016).
NEN-NORM EN INHOUDSBEPALING
Als bij legesheffing is voorgeschreven dat de op te leggen bouwleges worden berekend aan de hand van een inhoudsbepaling volgens NEN 2580, zonder dat NEN 2580 op de juiste wijze is bekendgemaakt, dan heeft dat tot gevolg dat de legesverordening onverbindend is en de legesaanslag wordt vernietigd (Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2018 en Wiegerink, noot in Belastingblad 2017/347).
Als bij legesheffing is voorgeschreven dat de op te leggen bouwleges worden berekend aan de hand van een inhoudsbepaling volgens NEN 2580, dan moeten de bouwleges als volgt worden bepaald:
- NEN 2580 -> oppervlakte volgens NEN 2580;
- oppervlakte volgens NEN 2580 x normbouwkostentarief x legespercentage = legesbedrag.
De legesverordening heeft dus de NEN-norm relevant gemaakt voor bepaling van de forfaitaire bouwkosten, wat tot gevolg heeft dat de NEN-norm bekend moet worden gemaakt (anders: Hof Den Bosch 19 mei 2017 en Hof Den Bosch 19 mei 2017).
ANDERSOORTIGE VERWIJZINGEN IN BELASTINGVERORDENINGEN
Behalve verwijzingen naar NEN-normen kunnen in de belastingverordening ook voorkomen andere soorten verwijzingen naar externe stukken.
Prijslijst van bouwkosten
De eis van bekendmaking geldt niet alleen voor NEN-normen, maar ook als voor de bepaling van de bouwkosten wordt verwezen naar een (regionale) prijslijst van bouwkosten. Ook die prijslijst moet dan worden bekendgemaakt (Hof Den Bosch 1 oktober 2015, Rechtbank Oost-Brabant 4 januari 2016 en Rechtbank Oost-Brabant 22 december 2017).
UAV 2012
Als in de legesverordening voor het begrip bouwkosten wordt aangesloten bij de aannemingssom als bedoeld in de UAV 2012 (Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012), dan is het bepaalde in de UAV 2012 daardoor van belang om de omvang van de belastingschuld te kunnen afleiden (Hoge Raad 1 februari 2019, vergelijk M.P. van der Burg, noot in NTFR 2017/342).
Betreffende de UAV 2012 gaat het overigens wel om een andere situatie dan als wordt verwezen naar auteursrechtelijke beschermde NEN-normen. De UAV 2012 zijn namelijk algemeen toegankelijk door publicatie in Staatscourant 2012, 1567. In de legesverordening kan daarom worden volstaan met een verwijzing naar de in de Staatscourant gepubliceerde tekst, als in de legesverordening wordt vermeld de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant. Als de volledige correcte titel, het publicatiejaar of –nummer van de Staatscourant niet (juist) in de legesverordening zijn vermeld, dan moet van geval tot geval worden beoordeeld of desalniettemin toch aan de kenbaarheidseisen is voldaan (Hoge Raad 1 februari 2019).
In het geval dat een regeling is opgenomen in de Staatscourant hoeft kennelijk dus niet te worden voldaan aan art. 139, lid 3, Gemeentewet (anders: Rechtbank Noord-Nederland 8 november 2016).
UAV 1989
Betreffende de UAV 1989 is in Staatscourant 1989, nr. 181 medegedeeld het besluit van de minister tot vaststelling van de in de bijlage vervatte UAV 1989, maar de tekst van de UAV 1989 is niet in de Staatscourant gepubliceerd. Bekendmaking heeft destijds plaatsgevonden door ter inzagelegging bij het ministerie van VROM. Daarnaast was de tekst destijds als boekje te koop voor f 15 bij SDU, waarmee de toegankelijkheidsnorm voor het verkrijgen van een papieren afschrift niet is overschreden (Rechtbank Gelderland 13 november 2018). Ons inziens een opmerkelijk oordeel, nu het er niet om gaat of de UAV in 1989 bij het ministerie van VROM ter inzage lagen en gekocht konden worden, maar of de UAV ten tijde van het belastbare feit in 2017 ter inzage liggen en verkrijgbaar zijn. Het lijkt niet aannemelijk dat in 2017 bij een opvolger van het ministerie van VROM de UAV 1989 ter inzage lagen, evenmin lijkt het aannemelijk dat SDU het betreffende boekje nog in de verkoop heeft.
Rechtbank Noord-Holland verwijst om onduidelijke redenen voor het bewijs van publicatie naar de website van Bouwend Nederland. Daarop staat een Engelse vertaling van het besluit van de minister van VROM, met alleen de vermelding "This Order shall be published in the Staatscourant [State Gazette]" (Rechtbank Noord-Holland 1 februari 2019).
Hof Amsterdam oordeelt echter dat de UAV 1989 niet zijn bekendgemaakt door publicatie in de Staatscourant, waaruit volgt dat de legesverordening in zoverre onverbindend is (Hof Amsterdam 20 december 2018). Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd (Hoge Raad 21 juni 2019).
MEER WETEN?
Is aan u ook een aanslag opgelegd op basis van een belastingverordening die verwijst naar NEN-normen (of andere externe stukken zoals een bouwkostenprijslijst of UAV)? Neem dan vrijblijvend contact op met Ostraka belastingadviseurs om te zien wat wij voor u kunnen betekenen.