BELASTINGWIJZIGINGEN 2019 VOOR PARTICULIEREN

18

sept

Let op: het onderstaande artikel gaat over de wetswijzigingen per 1 januari 2019. Wilt u informatie over de belastingwijzigingen per 1 januari 2020, klik dan hier om daarover te lezen.


BELASTINGPLAN 2019

Op deze webpagina geven wij in het kort een overzicht van de voor particulieren belangrijkste belasting­wijzigingen die op 1 januari 2019 zijn ingevoerd volgens de op Prinsjesdag 2018 gepresen­teerde Miljoenennota 2019, het Belastingplan 2019 en een aantal andere wijzigings­wetten.
Het Belastingplan is op 15 november 2018 door de Tweede Kamer aangenomen en op 18 december 2018 door de Eerste Kamer aangenomen.


MAATREGELEN BETREFFENDE HET INKOMEN

Inkomsten­belasting­tarieven 2019 box 1

De inkomstenbelasting in box 1 bestaat in 2019 uit vier schijven. In de eerste schijf (tot en met € 20.384) is in 2019 het tarief verhoogd van 36,55% naar 36,65% (voor AOW-gerechtigden is het tarief verhoogd van 18,65% naar 18,75%). Voor de tweede en derde schijf van de inkomsten­belasting (bij een inkomen tussen € 20.384 en € 68.507) zijn de tarieven in 2019 verlaagd met 2,75% naar 38,10% (het tarief in de tweede schijf voor AOW-gerechtigden is 20,20%).
Het toptarief van de inkomsten­belasting is verlaagd van 51,95% in 2018 naar 51,75% in 2019.
Voor een overzicht van de voor 2019 geldende inkomsten­belasting­tarieven, klik hier.


Inkomsten­belasting­tarieven 2020 box 1

In 2020 wordt toege­groeid naar het nieuwe stelsel dat zal gaan gelden vanaf 2021. De inkomsten­belasting bestaat in 2020 nog uit vier schijven. In de eerste schijf (tot en met € 20.751) wordt in 2020 het tarief verhoogd naar 37,05%. Voor de tweede en derde schijf van de inkomsten­belasting (bij een inkomen tussen € 20.751 en € 68.507) worden de tarieven in 2020 verlaagd naar 37,80%. Het toptarief wordt verlaagd naar 50,50% in 2020.


Twee tariefschijven inkomstenbelasting box 1 vanaf 2021

Het Belastingplan 2019 intro­duceert voor de toekomst een sociale vlaktaks met een twee­schijven­stelsel. In 2021 gaat een basis­tarief inkomsten­belasting gelden van 37,05% en een toptarief van 49,50% voor inkomens vanaf € 68.507. In verband met deze belasting­wijzigingen worden de tarieven in de tweede en derde schijf van het huidige stelsel in 2019 en 2020 stapsgewijs gelijk­getrokken met het nieuwe tarief in de eerste schijf.
Voor belasting­plichtigen die niet voor, of niet voor alle, volks­verzekeringen premie­plichtig zijn (zoals AOW-gerechtigden) is bij een inkomen tot circa € 35.000 sprake van een lager tarief.

Volgens het Belastingplan 2019 wordt het beginpunt van de hoogste tariefschijf tot 2021 niet meer op basis van inflatie­correctie verhoogd. Het beginpunt blijft aanvangen bij een inkomen hoger dan € 68.507. Vanaf 2022 wordt het beginpunt wel geïndexeerd voor inflatie, maar de beleidsmatige verhogingen tot en met 2024 zijn op nul gesteld door het Belastingplan 2019.


Algemene heffings­korting 2019

De maximale algemene heffings­korting is verhoogd. Deze belasting­wijziging is voornamelijk bedoeld om de koopkracht­ontwikkeling van lage inkomens en uitkerings­gerechtigden extra te ondersteunen. De maximale algemene heffings­korting in de inkomsten­belasting is verhoogd naar € 2.477 in 2019 (was in 2018: € 2.265). De algemene heffings­korting voor AOW-gerechtigden is verhoogd naar € 1.268 in 2019 (was in 2018: € 1.157).

Als het inkomen hoger is dan € 20.384 dan wordt de algemene heffings­korting lager (afgebouwd) naar mate het inkomen hoger is. Door deze afbouw is de algemene heffings­korting in 2019 nihil als het inkomen hoger is dan € 68.510.
De uitbetaling van de algemene heffings­korting aan de minst­verdienende partner vervalt geheel vanaf 2024. In aanloop daarnaar­toe wordt de uit­betaling van de algemene heffings­korting jaarlijks verlaagd als de minst­verdienende partner is geboren na 1962. De maximale uit­betaling van de algemene heffings­korting aan de minst­verdienende partner in 2019 is 26 2/3%.Bij een inkomen van € 0 bedraagt de uitbetaling € 661. Naar mate het inkomen hoger is daalt de uitbetaling. Bij een inkomen vanaf € 1.805 vindt er geen uitbetaling van algemene heffingskorting meer plaats.

Als de minstverdienende partner is geboren voor 1 januari 1963, dan wordt de algemene heffingskorting in meer gevallen uitbetaald. Bij een inkomen van € 0 bedraagt de uitbetaling € 2.477. Naar mate het inkomen hoger is daalt de uitbetaling. Bij een inkomen vanaf € 6.760 vindt er geen uitbetaling meer plaats.


Algemene heffings­korting in de komende jaren

Volgens het Belastingplan 2019 stijgt de maximale algemene heffings­korting in 2020 en 2021 verder. De stijging gedurende 2019 tot en met 2021 komt neer op € 358.


Arbeids­korting 2019

In 2019 is de maximale arbeids­korting in de inkomsten­belasting verhoogd naar € 3.399 (was € 3.249 in 2018). Bij een arbeidsinkomen van € 20.937 wordt de maximale arbeids­korting bereikt. De hoogte van de arbeids­korting is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
Als het inkomen hoger wordt, dan wordt de arbeids­korting verlaagd. In 2019 ligt het inkomen vanaf welke hoogte de arbeids­korting wordt verlaagd op € 34.060. Vanaf dat punt wordt de arbeids­korting met 6% afgebouwd (2018: 3,6%). Door deze belasting­wijzigingen komt de arbeids­korting in 2019 bij een inkomen van € 90.710 uit op nihil.

Als de minst­verdienende partner de arbeids­korting niet (volledig) tegen de eigen inkomsten­belasting kan verzilveren, wordt de arbeids­korting (deels) aan hem uit­betaald mits de meest­verdienende partner voldoende inkomsten­belasting betaalt. In 2019 is de uitbetaal­baarheid van de arbeids­korting bij voldoende partner­inkomen beperkt tot 26 2/3% (was in 2018 100%).


Arbeidskorting vanaf 2021

Volgens het Belastingplan 2019 bedraagt de verwachte maximale arbeids­korting in 2021 € 3.945, wat wordt bereikt bij een inkomen van ongeveer € 36.000.


Verruiming onbelaste vrijwilligers­vergoeding 2019

De maximale onbelaste vrijwilligers­vergoeding is sinds 2006 niet aangepast. Met ingang van 2019 zijn de maxima verhoogd van € 150 naar € 170 per maand en van € 1.500 naar € 1.700 op jaarbasis.


Tarief­maatregel grondslag­verminderende posten vanaf 2020

Het aftrektarief waartegen grondslag­verminderende posten in de inkomsten­belasting in aanmerking worden genomen bij belasting­plichtigen met een inkomen in de hoogste tarief­schijf wordt afgebouwd met ingang van 1 januari 2020. Het aftrektarief wordt verlaagd naar 46% in 2020, naar 43% in 2021, naar 40% in 2022, om in 2023 uit te komen op 37,05%.
Deze belasting­wijziging zal onder andere betrekking hebben op de uitgaven voor onderhouds­verplichtingen, de uitgaven voor specifieke zorgkosten, de weekend­uitgaven voor gehandi­capten, de scholings­uitgaven en de aftrekbare giften.


Vervallen aftrek scholings­uitgaven in 2020

Betreffende de fiscale aftrek in de inkomsten­belasting van scholings­uitgaven voor kosten voor een opleiding of een studie gericht op een (toekomstig) beroep, waarvoor geen recht bestaat op studie­financiering, was in 2016 voor­gesteld om die aftrek met ingang van 2018 af te schaffen. Dat voorstel is in 2016 aangehouden en is na de verkiezingen in 2017 contro­versieel verklaard waardoor het is over­gelaten aan het nieuwe kabinet om een voor­stel te doen.
Het Belasting­plan 2019 bevat geen nieuw voorstel, maar er wordt wel opgemerkt dat het kabinet voor­nemens is om de aftrek van scholings­uitgaven per 1 januari 2020 af te schaffen.


Fiets van de zaak in 2020

Volgens de Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 worden met ingang van 1 januari 2020 de belasting­regels rond de fiets van de zaak vereenvoudigd. Voor het (veronder­stelde) privé­gebruik van de fiets van de zaak gaat een vaste for­faitaire bij­telling gelden van 7% van de consumenten­advies­prijs van de fiets.
Door deze belasting­wijzigingen gaat bijvoorbeeld voor een elek­trische fiets van € 2.000 een jaar­lijkse bij­telling gelden van € 140. Bij een belasting­tarief van 37,80% (inkomsten­belasting­tarief 2020 tweede en derde schijf) leidt dit tot een belasting­heffing van € 52 per jaar.
Feite­lijk privé­gebruik van de fiets is niet nood­zake­lijk om de bij­telling van toe­passing te laten zijn, het gaat erom dat de fiets mede ter be­schik­king staat voor privé­gebruik.
Onder fiets wordt niet alleen verstaan de (elek­trische) fiets, maar ook de zo­genoem­de speed pedelec.


MAATREGELEN BETREFFENDE DE WONING

Lagere hypotheekrente­aftrek bij toptarief 2019

Als het inkomen in de hoogste tariefschijf valt, dan is de betaalde rente in verband met de eigen woning niet geheel aftrekbaar in de inkomsten­belasting. Vanaf 2014 wordt het tarief waartegen de rente wordt afgetrokken elk jaar verlaagd met 0,5%. Daardoor daalt in 2019 dat tarief naar 49,0%.


Verdere verlaging hypotheekrente­aftrek 2020-2023

Volgens het Belastingplan 2019 wordt het aftrektarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking worden genomen, met ingang van 1 januari 2020 versneld afgebouwd. Het aftrektarief wordt in 2020 verlaagd naar 46%, in 2021 verlaagd naar 43%, in 2022 verlaagd naar 40%, om in 2023 uit te komen op 37,05%.


Verlaging eigenwoning­forfait 2019

Het (basis)­percentage van het eigenwoning­forfait bij een eigenwoningwaarde van meer dan € 75.000 is verlaagd naar 0,65% in 2019 (was 0,7% in 2018).


Verdere verlaging eigenwoning­forfait 2020-2023

Het Belastingplan 2019 geeft aan dat in de volgende jaren het (basis)percentage van het eigenwoning­forfait verder wordt verlaagd: naar 0,60% in 2020, naar 0,50% in 2021 en 2022, tot 0,45% in 2023.


Vervallen voor­deel bij geen of geringe eigen­woning­schuld (aflosboete)

In 2017 is besloten om "de wet Hillen" geheel af te schaffen met ingang van 2048. Door deze belasting­wijziging vervalt het sinds 2005 in de inkomsten­belasting geldende voordeel voor eigenaar-bewoners met geen of een lage eigen­woning­schuld dat zij per saldo over de inkomsten uit eigen woning geen belasting hoeven te betalen. Met ingang van 1 januari 2019 wordt dit voordeel over een periode van 30 jaren in delen af­gebouwd. De afbouw wordt elk jaar gedaan met een stap van 3 1/3%. In 2019 is het voor­deel dus verlaagd naar 96 2/3%.


Vervallen aftrek van uitgaven voor monu­menten­panden 2019

In 2016 was voorgesteld om de fiscale aftrek van uit­gaven voor kosten van onder­houd van een rijks­monumenten­pand per 2017 te beëindigen. Dat voorstel is in 2016 aan­gehouden en is na de verkiezingen in 2017 contro­versieel verklaard waardoor het is over­gelaten aan het nieuwe kabinet om een voor­stel te doen.
Bij het Belasting­plan 2019 is het oude wetsvoorstel alleen aangepast door de inwerkingtreding te wijzigen van 1 januari 2017 naar 1 januari 2019. Hierdoor is de aftrek van uitgaven voor monu­menten­panden per 1 januari 2019 afgeschaft. In plaats daarvan is een subsidieregeling gekomen.


WIJZIGINGEN VERMOGENS­RENDEMENTS­HEFFING BOX 3

Het fictieve rendement van box 3 in 2019

Het Belastingplan 2019 bevat geen wijzigings­voorstellen betreffende box 3 van de inkomsten­belasting. Wel zijn met ingang van 2019 de bedragen verhoogd met een inflatie­correctie en de gehanteerde rendementen geactualiseerd.
Als gevolg daarvan is de vermogens­vrijstelling met ingang van 2019 verhoogd naar € 30.360 (€ 60.720 voor fiscale partners gezamenlijk).
De hoogte van het fictieve rendement van de vermogens­rendements­heffing is in 2019 verlaagd naar 1,93% (2018 was 2,02%) bij minder dan € 71.650 heffings­grondslag (vermogen € 102.010 minus € 30.360 vrij­stelling). Bij een heffings­grondslag tussen € 71.650 en € 989.736 is het fictieve rendement verhoogd tot 4,44% (2018 was 4,33%). Bij een heffings­grondslag boven € 989.736 geldt in 2019 een forfaitair rendement van 5,59% (2018 was 5,38%). N.B. dit zijn de per 1 april 2020 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 aangepaste percentages.


MAATREGELEN VOOR OUDEREN

Wijzigingen ouderen­korting 2019

Het maximum­bedrag van de ouderen­korting in de inkomsten­belasting is verhoogd naar € 1.596 (2018 was € 1.418).
Bij een verzamel­inkomen hoger dan € 36.783 wordt de ouderen­korting in 2019 afgebouwd met 15%. Door deze belasting­wijziging is er dus niet meer abrupt sprake van een aanzienlijke daling van de ouderen­korting als het inkomen hoger wordt. Met ingang van 2019 vindt de afbouw van de ouderen­korting geleidelijk plaats. Deze afbouw loopt door totdat de ouderen­korting nihil is bij een inkomen van circa € 47.400.
Dit is een belangrijke wijziging ten opzichte van de regeling tot en met 2018, waarbij werd gewerkt met een hoge ouderen­korting van € 1.418 en een lage ouderen­korting van € 72. Het grote verschil tussen het hoge en het lage bedrag had tot gevolg dat de koopkracht flink daalde als het inkomen gering toenam en boven de grens van € 36.346 kwam. Om die sterke koopkracht­daling te voorkomen heeft de Eerste Kamer in 2016 een motie aangenomen, waarbij aan de regering is gevraagd om met een voorstel te komen om de ouderen­korting geleidelijk af te bouwen naar mate het inkomen hoger is.


Verhoging alleen­staande ouderen­korting 2019

Wie een AOW-uitkering krijgt voor een alleen­staande - of recht heeft op zo'n AOW-uitkering - krijgt de alleen­staande ouderen­korting in de inkomsten­belasting. In 2019 is de alleen­staande ouderen­korting verhoogd van € 423 naar € 429.


FINANCIERING VAN DE PLANNEN

Om de lagere belasting op werken (box 1) te kunnen financieren is onder andere het lage BTW-tarief verhoogd en zijn de milieubelastingen gestegen.


Verhoging lage BTW-tarief 2019

De belasting op consumptie is verhoogd doordat met ingang van 2019 het lage BTW-tarief is verhoogd van 6% tot 9%. Hier­door zijn in 2019 onder andere duurder geworden: eet- en drink­waren, (leiding)­water, boeken, dag- en week­bladen, tijd­schriften, genees- en hulp­middelen, het repareren van fietsen, schoeisel, lederwaren, kleding en huishoud­linnen, diensten van kappers en het isoleren, schilderen, stukadoren en behangen van woningen ouder dan twee jaar.


Wijzigingen energie­belasting

De energiebelasting op aardgas is verhoogd met 3 cent per m3 aardgas, maar de energie­belasting op elek­triciteit is verlaagd met 0,72 cent per kWh. Dit om de energie­belasting minder verstorend te maken bij de keuze tussen verschillende verwarmings­opties. Vervanging van aardgas door elek­triciteit is aantrek­kelijker geworden, bijvoorbeeld door toepassing van een warmtepomp in plaats van een cv-ketel.
De belastingvermindering in de energie­belasting is een vast bedrag per aansluiting dat in mindering wordt gebracht op de voor de levering van elek­triciteit verschuldigde energie­belasting. Deze belasting­vermindering is verlaagd met € 51 naar € 257,54. Deze verlaging zorgt ervoor dat er minder vaak sprake zal zijn van een negatieve energie­belasting, bijvoorbeeld als door de opbrengst van zonne­panelen het verbruik bij een aansluiting zo laag is dat de energie­belasting lager is dan de belasting­vermindering.


MEER WETEN OVER DE BELASTING­WIJZIGINGEN 2019?

Wilt u meer weten over de gevolgen van deze belastingwijzigingen in 2019 voor u? Neem dan vrijblijvend contact op met Ostraka belastingadviseurs.


Let op: het bovenstaande artikel gaat over de wetswijzigingen per 1 januari 2019. Wilt u informatie over de belastingwijzigingen per 1 januari 2020, klik dan hier om daarover te lezen.


, , laatst bijgewerkt: 8-4-2020.


« terug naar het nieuwsoverzicht


contact icoon Ostraka belastingadviseurs

Contact

Ostraka belastingadviseurs BV
Postbus 44
4284 ZG  RIJSWIJK N-Br
T 0183-760522
info@ostraka.nl
  • Ostraka belastingadviseurs BV
  • 0183-76 05 22
  • info@ostraka.nl
  • Postbus 44
  • 4284 ZG
  • RIJSWIJK N‑Br.