Let op: het onderstaande artikel gaat over de wetswijzigingen per 1 januari 2019. Wilt u informatie over de belastingwijzigingen per 1 januari 2020, klik dan hier om daarover te lezen.
BELASTINGPLAN 2019
Op deze webpagina geven wij in het kort een overzicht van de voor particulieren belangrijkste belastingwijzigingen die op 1 januari 2019 zijn ingevoerd volgens de op Prinsjesdag 2018 gepresenteerde Miljoenennota 2019, het Belastingplan 2019 en een aantal andere wijzigingswetten.
Het Belastingplan is op 15 november 2018 door de Tweede Kamer aangenomen en op 18 december 2018 door de Eerste Kamer aangenomen.
MAATREGELEN BETREFFENDE HET INKOMEN
Inkomstenbelastingtarieven 2019 box 1
De inkomstenbelasting in box 1 bestaat in 2019 uit vier schijven. In de eerste schijf (tot en met € 20.384) is in 2019 het tarief verhoogd van 36,55% naar 36,65% (voor AOW-gerechtigden is het tarief verhoogd van 18,65% naar 18,75%). Voor de tweede en derde schijf van de inkomstenbelasting (bij een inkomen tussen € 20.384 en € 68.507) zijn de tarieven in 2019 verlaagd met 2,75% naar 38,10% (het tarief in de tweede schijf voor AOW-gerechtigden is 20,20%).
Het toptarief van de inkomstenbelasting is verlaagd van 51,95% in 2018 naar 51,75% in 2019.
Voor een overzicht van de voor 2019 geldende inkomstenbelastingtarieven, klik hier.
Inkomstenbelastingtarieven 2020 box 1
In 2020 wordt toegegroeid naar het nieuwe stelsel dat zal gaan gelden vanaf 2021. De inkomstenbelasting bestaat in 2020 nog uit vier schijven. In de eerste schijf (tot en met € 20.751) wordt in 2020 het tarief verhoogd naar 37,05%. Voor de tweede en derde schijf van de inkomstenbelasting (bij een inkomen tussen € 20.751 en € 68.507) worden de tarieven in 2020 verlaagd naar 37,80%. Het toptarief wordt verlaagd naar 50,50% in 2020.
Twee tariefschijven inkomstenbelasting box 1 vanaf 2021
Het Belastingplan 2019 introduceert voor de toekomst een sociale vlaktaks met een tweeschijvenstelsel. In 2021 gaat een basistarief inkomstenbelasting gelden van 37,05% en een toptarief van 49,50% voor inkomens vanaf € 68.507. In verband met deze belastingwijzigingen worden de tarieven in de tweede en derde schijf van het huidige stelsel in 2019 en 2020 stapsgewijs gelijkgetrokken met het nieuwe tarief in de eerste schijf.
Voor belastingplichtigen die niet voor, of niet voor alle, volksverzekeringen premieplichtig zijn (zoals AOW-gerechtigden) is bij een inkomen tot circa € 35.000 sprake van een lager tarief.
Volgens het Belastingplan 2019 wordt het beginpunt van de hoogste tariefschijf tot 2021 niet meer op basis van inflatiecorrectie verhoogd. Het beginpunt blijft aanvangen bij een inkomen hoger dan € 68.507. Vanaf 2022 wordt het beginpunt wel geïndexeerd voor inflatie, maar de beleidsmatige verhogingen tot en met 2024 zijn op nul gesteld door het Belastingplan 2019.
Algemene heffingskorting 2019
De maximale algemene heffingskorting is verhoogd. Deze belastingwijziging is voornamelijk bedoeld om de koopkrachtontwikkeling van lage inkomens en uitkeringsgerechtigden extra te ondersteunen. De maximale algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting is verhoogd naar € 2.477 in 2019 (was in 2018: € 2.265). De algemene heffingskorting voor AOW-gerechtigden is verhoogd naar € 1.268 in 2019 (was in 2018: € 1.157).
Als het inkomen hoger is dan € 20.384 dan wordt de algemene heffingskorting lager (afgebouwd) naar mate het inkomen hoger is. Door deze afbouw is de algemene heffingskorting in 2019 nihil als het inkomen hoger is dan € 68.510.
De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner vervalt geheel vanaf 2024. In aanloop daarnaartoe wordt de uitbetaling van de algemene heffingskorting jaarlijks verlaagd als de minstverdienende partner is geboren na 1962. De maximale uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in 2019 is 26 2/3%.Bij een inkomen van € 0 bedraagt de uitbetaling € 661. Naar mate het inkomen hoger is daalt de uitbetaling. Bij een inkomen vanaf € 1.805 vindt er geen uitbetaling van algemene heffingskorting meer plaats.
Als de minstverdienende partner is geboren voor 1 januari 1963, dan wordt de algemene heffingskorting in meer gevallen uitbetaald. Bij een inkomen van € 0 bedraagt de uitbetaling € 2.477. Naar mate het inkomen hoger is daalt de uitbetaling. Bij een inkomen vanaf € 6.760 vindt er geen uitbetaling meer plaats.
Algemene heffingskorting in de komende jaren
Volgens het Belastingplan 2019 stijgt de maximale algemene heffingskorting in 2020 en 2021 verder. De stijging gedurende 2019 tot en met 2021 komt neer op € 358.
Arbeidskorting 2019
In 2019 is de maximale arbeidskorting in de inkomstenbelasting verhoogd naar € 3.399 (was € 3.249 in 2018). Bij een arbeidsinkomen van € 20.937 wordt de maximale arbeidskorting bereikt. De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
Als het inkomen hoger wordt, dan wordt de arbeidskorting verlaagd. In 2019 ligt het inkomen vanaf welke hoogte de arbeidskorting wordt verlaagd op € 34.060. Vanaf dat punt wordt de arbeidskorting met 6% afgebouwd (2018: 3,6%). Door deze belastingwijzigingen komt de arbeidskorting in 2019 bij een inkomen van € 90.710 uit op nihil.
Als de minstverdienende partner de arbeidskorting niet (volledig) tegen de eigen inkomstenbelasting kan verzilveren, wordt de arbeidskorting (deels) aan hem uitbetaald mits de meestverdienende partner voldoende inkomstenbelasting betaalt. In 2019 is de uitbetaalbaarheid van de arbeidskorting bij voldoende partnerinkomen beperkt tot 26 2/3% (was in 2018 100%).
Arbeidskorting vanaf 2021
Volgens het Belastingplan 2019 bedraagt de verwachte maximale arbeidskorting in 2021 € 3.945, wat wordt bereikt bij een inkomen van ongeveer € 36.000.
Verruiming onbelaste vrijwilligersvergoeding 2019
De maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding is sinds 2006 niet aangepast. Met ingang van 2019 zijn de maxima verhoogd van € 150 naar € 170 per maand en van € 1.500 naar € 1.700 op jaarbasis.
Tariefmaatregel grondslagverminderende posten vanaf 2020
Het aftrektarief waartegen grondslagverminderende posten in de inkomstenbelasting in aanmerking worden genomen bij belastingplichtigen met een inkomen in de hoogste tariefschijf wordt afgebouwd met ingang van 1 januari 2020. Het aftrektarief wordt verlaagd naar 46% in 2020, naar 43% in 2021, naar 40% in 2022, om in 2023 uit te komen op 37,05%.
Deze belastingwijziging zal onder andere betrekking hebben op de uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, de uitgaven voor specifieke zorgkosten, de weekenduitgaven voor gehandicapten, de scholingsuitgaven en de aftrekbare giften.
Vervallen aftrek scholingsuitgaven in 2020
Betreffende de fiscale aftrek in de inkomstenbelasting van scholingsuitgaven voor kosten voor een opleiding of een studie gericht op een (toekomstig) beroep, waarvoor geen recht bestaat op studiefinanciering, was in 2016 voorgesteld om die aftrek met ingang van 2018 af te schaffen. Dat voorstel is in 2016 aangehouden en is na de verkiezingen in 2017 controversieel verklaard waardoor het is overgelaten aan het nieuwe kabinet om een voorstel te doen.
Het Belastingplan 2019 bevat geen nieuw voorstel, maar er wordt wel opgemerkt dat het kabinet voornemens is om de aftrek van scholingsuitgaven per 1 januari 2020 af te schaffen.
Fiets van de zaak in 2020
Volgens de Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 worden met ingang van 1 januari 2020 de belastingregels rond de fiets van de zaak vereenvoudigd. Voor het (veronderstelde) privégebruik van de fiets van de zaak gaat een vaste forfaitaire bijtelling gelden van 7% van de consumentenadviesprijs van de fiets.
Door deze belastingwijzigingen gaat bijvoorbeeld voor een elektrische fiets van € 2.000 een jaarlijkse bijtelling gelden van € 140. Bij een belastingtarief van 37,80% (inkomstenbelastingtarief 2020 tweede en derde schijf) leidt dit tot een belastingheffing van € 52 per jaar.
Feitelijk privégebruik van de fiets is niet noodzakelijk om de bijtelling van toepassing te laten zijn, het gaat erom dat de fiets mede ter beschikking staat voor privégebruik.
Onder fiets wordt niet alleen verstaan de (elektrische) fiets, maar ook de zogenoemde speed pedelec.
MAATREGELEN BETREFFENDE DE WONING
Lagere hypotheekrenteaftrek bij toptarief 2019
Als het inkomen in de hoogste tariefschijf valt, dan is de betaalde rente in verband met de eigen woning niet geheel aftrekbaar in de inkomstenbelasting. Vanaf 2014 wordt het tarief waartegen de rente wordt afgetrokken elk jaar verlaagd met 0,5%. Daardoor daalt in 2019 dat tarief naar 49,0%.
Verdere verlaging hypotheekrenteaftrek 2020-2023
Volgens het Belastingplan 2019 wordt het aftrektarief waartegen aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking worden genomen, met ingang van 1 januari 2020 versneld afgebouwd. Het aftrektarief wordt in 2020 verlaagd naar 46%, in 2021 verlaagd naar 43%, in 2022 verlaagd naar 40%, om in 2023 uit te komen op 37,05%.
Verlaging eigenwoningforfait 2019
Het (basis)percentage van het eigenwoningforfait bij een eigenwoningwaarde van meer dan € 75.000 is verlaagd naar 0,65% in 2019 (was 0,7% in 2018).
Verdere verlaging eigenwoningforfait 2020-2023
Het Belastingplan 2019 geeft aan dat in de volgende jaren het (basis)percentage van het eigenwoningforfait verder wordt verlaagd: naar 0,60% in 2020, naar 0,50% in 2021 en 2022, tot 0,45% in 2023.
Vervallen voordeel bij geen of geringe eigenwoningschuld (aflosboete)
In 2017 is besloten om "de wet Hillen" geheel af te schaffen met ingang van 2048. Door deze belastingwijziging vervalt het sinds 2005 in de inkomstenbelasting geldende voordeel voor eigenaar-bewoners met geen of een lage eigenwoningschuld dat zij per saldo over de inkomsten uit eigen woning geen belasting hoeven te betalen. Met ingang van 1 januari 2019 wordt dit voordeel over een periode van 30 jaren in delen afgebouwd. De afbouw wordt elk jaar gedaan met een stap van 3 1/3%. In 2019 is het voordeel dus verlaagd naar 96 2/3%.
Vervallen aftrek van uitgaven voor monumentenpanden 2019
In 2016 was voorgesteld om de fiscale aftrek van uitgaven voor kosten van onderhoud van een rijksmonumentenpand per 2017 te beëindigen. Dat voorstel is in 2016 aangehouden en is na de verkiezingen in 2017 controversieel verklaard waardoor het is overgelaten aan het nieuwe kabinet om een voorstel te doen.
Bij het Belastingplan 2019 is het oude wetsvoorstel alleen aangepast door de inwerkingtreding te wijzigen van 1 januari 2017 naar 1 januari 2019. Hierdoor is de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden per 1 januari 2019 afgeschaft. In plaats daarvan is een subsidieregeling gekomen.
WIJZIGINGEN VERMOGENSRENDEMENTSHEFFING BOX 3
Het fictieve rendement van box 3 in 2019
Het Belastingplan 2019 bevat geen wijzigingsvoorstellen betreffende box 3 van de inkomstenbelasting. Wel zijn met ingang van 2019 de bedragen verhoogd met een inflatiecorrectie en de gehanteerde rendementen geactualiseerd.
Als gevolg daarvan is de vermogensvrijstelling met ingang van 2019 verhoogd naar € 30.360 (€ 60.720 voor fiscale partners gezamenlijk).
De hoogte van het fictieve rendement van de vermogensrendementsheffing is in 2019 verlaagd naar 1,93% (2018 was 2,02%) bij minder dan € 71.650 heffingsgrondslag (vermogen € 102.010 minus € 30.360 vrijstelling). Bij een heffingsgrondslag tussen € 71.650 en € 989.736 is het fictieve rendement verhoogd tot 4,44% (2018 was 4,33%). Bij een heffingsgrondslag boven € 989.736 geldt in 2019 een forfaitair rendement van 5,59% (2018 was 5,38%). N.B. dit zijn de per 1 april 2020 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 aangepaste percentages.
MAATREGELEN VOOR OUDEREN
Wijzigingen ouderenkorting 2019
Het maximumbedrag van de ouderenkorting in de inkomstenbelasting is verhoogd naar € 1.596 (2018 was € 1.418).
Bij een verzamelinkomen hoger dan € 36.783 wordt de ouderenkorting in 2019 afgebouwd met 15%. Door deze belastingwijziging is er dus niet meer abrupt sprake van een aanzienlijke daling van de ouderenkorting als het inkomen hoger wordt. Met ingang van 2019 vindt de afbouw van de ouderenkorting geleidelijk plaats. Deze afbouw loopt door totdat de ouderenkorting nihil is bij een inkomen van circa € 47.400.
Dit is een belangrijke wijziging ten opzichte van de regeling tot en met 2018, waarbij werd gewerkt met een hoge ouderenkorting van € 1.418 en een lage ouderenkorting van € 72. Het grote verschil tussen het hoge en het lage bedrag had tot gevolg dat de koopkracht flink daalde als het inkomen gering toenam en boven de grens van € 36.346 kwam. Om die sterke koopkrachtdaling te voorkomen heeft de Eerste Kamer in 2016 een motie aangenomen, waarbij aan de regering is gevraagd om met een voorstel te komen om de ouderenkorting geleidelijk af te bouwen naar mate het inkomen hoger is.
Verhoging alleenstaande ouderenkorting 2019
Wie een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande - of recht heeft op zo'n AOW-uitkering - krijgt de alleenstaande ouderenkorting in de inkomstenbelasting. In 2019 is de alleenstaande ouderenkorting verhoogd van € 423 naar € 429.
FINANCIERING VAN DE PLANNEN
Om de lagere belasting op werken (box 1) te kunnen financieren is onder andere het lage BTW-tarief verhoogd en zijn de milieubelastingen gestegen.
Verhoging lage BTW-tarief 2019
De belasting op consumptie is verhoogd doordat met ingang van 2019 het lage BTW-tarief is verhoogd van 6% tot 9%. Hierdoor zijn in 2019 onder andere duurder geworden: eet- en drinkwaren, (leiding)water, boeken, dag- en weekbladen, tijdschriften, genees- en hulpmiddelen, het repareren van fietsen, schoeisel, lederwaren, kleding en huishoudlinnen, diensten van kappers en het isoleren, schilderen, stukadoren en behangen van woningen ouder dan twee jaar.
Wijzigingen energiebelasting
De energiebelasting op aardgas is verhoogd met 3 cent per m3 aardgas, maar de energiebelasting op elektriciteit is verlaagd met 0,72 cent per kWh. Dit om de energiebelasting minder verstorend te maken bij de keuze tussen verschillende verwarmingsopties. Vervanging van aardgas door elektriciteit is aantrekkelijker geworden, bijvoorbeeld door toepassing van een warmtepomp in plaats van een cv-ketel.
De belastingvermindering in de energiebelasting is een vast bedrag per aansluiting dat in mindering wordt gebracht op de voor de levering van elektriciteit verschuldigde energiebelasting. Deze belastingvermindering is verlaagd met € 51 naar € 257,54. Deze verlaging zorgt ervoor dat er minder vaak sprake zal zijn van een negatieve energiebelasting, bijvoorbeeld als door de opbrengst van zonnepanelen het verbruik bij een aansluiting zo laag is dat de energiebelasting lager is dan de belastingvermindering.
MEER WETEN OVER DE BELASTINGWIJZIGINGEN 2019?
Wilt u meer weten over de gevolgen van deze belastingwijzigingen in 2019 voor u? Neem dan vrijblijvend contact op met Ostraka belastingadviseurs.
Let op: het bovenstaande artikel gaat over de wetswijzigingen per 1 januari 2019. Wilt u informatie over de belastingwijzigingen per 1 januari 2020, klik dan hier om daarover te lezen.